Evolutie van de camera: delen is de toekomst
Nog maar nauwelijks hebben we de overgang van analoog naar digitaal als opnamemedium voltooid, of de volgende transitie doet zich aan. 2018 zal de geschiedenisboeken ingaan als het jaar dat het einde van de optische zoeker inluidde. Ongetwijfeld zullen de komende jaren meer technologische vernieuwingen laten zien. Maar om te waarderen waar we heen gaan, moeten we begrijpen waar we vandaan komen. Daarom eerst een terugblik, gevolgd door een vooruitblik op mogelijke veranderingen in de fotografie.
Het fotografisch landschap is de afgelopen decennia onherkenbaar veranderd. In de beginjaren van Pf werkten vakfotografen nog allemaal op film die ze zelf ontwikkelden of naar het vaklab brachten, wat vaak een goede plek was om met collega’s uit de buurt even bij te praten. Veel fotografen werkten op meerdere systemen. De een combineerde kleinbeeld voor het reportagewerk met middenformaat voor opnames waarbij de kwaliteit voorop stond, de ander werkte in de studio op 4×5” en nam een middenformaat mee voor opnames buiten. Polaroid, Kodak, Agfa en Ilford waren namen waarmee iedere fotograaf vertrouwd was. Beelden moesten er in één keer op staan omdat (analoge) retouche en beeldbewerking heel gespecialiseerd en kostbaar werk was. Het verdwijnen van verplichte vakdiploma’s halverwege de jaren ‘90 en de opkomst van de digitale fotografie, de digitale beeldbewerking en het internet hebben ervoor gezorgd dat nu iedereen die dat wil zich fotograaf kan noemen.
Dat laatste, het internet, is daar misschien nog een belangrijkere factor in geweest dan velen zich realiseren. Natuurlijk verschafte de digitale camera, met zijn directe weergave van de geschoten opnames, veel feedback zodat je het meteen kon zien als er iets mis was met de net gemaakte foto. Maar het was het internet met zijn vele YouTube filmpjes, workshops en aanbieders van online fotografische cursussen die aankomende fotografen vervolgens (vrijwel) alle kennis kon verschaffen die ze nodig hadden om tot een goed eindresultaat te komen. Wie echt gedreven is, kan de traditionele leercurve van jaren tegenwoordig terugbrengen tot soms enkele maanden. Dan ben je misschien geen allround vakfotograaf, maar wel iemand met een eigen stijl die succesvol een deel van de markt kan veroveren.
Als tijdschrift voor professionele fotografie komen we ze steeds vaker tegen, de zij-instromers die na een carrière in de sales, het management, het onderwijs, het bankwezen of iets heel anders, op latere leeftijd besluiten fotograaf te worden. Omdat creativiteit altijd een uitweg zoekt. En omdat de techniek nu makkelijker aan te leren is dan ooit. Hoewel een deel van die nieuwkomers de middelbare leeftijd vaak al ruim is gepasseerd, zijn ze fotografisch gezien opgegroeid met digitaal. Sommigen kennen filmpjes nog van de camera’s van hun oom of vader, of hebben er ooit in hun jeugd mee gewerkt in hun eerste camera. Anderen zijn simpelweg te jong om nog actief gewerkt te hebben met analoog. Voor hen lijken verhalen over vroeger, over analoge films en de vormgeving van camera’s uit de jaren ‘70 waar nog altijd regelmatig naar wordt verwezen, nauwelijks relevant. Maar je kunt pas waarderen waar we heen gaan, als je begrijpt waar we vandaan komen.
Digitale revolutie
De digitalisering van de fotografie kun je zeker als een revolutie betitelen. De snelheid waarmee de fotografische wereld overstapte op een compleet nieuw opnamemedium verraste zelfs een aantal van de belangrijkste fabrikanten. Het grootste slachtoffer was Kodak. Kodak, een reus op analoog gebied en een van de belangrijktste pioniers op digitaal gebied, onderschatte het belang van zijn eigen innovaties en ging ten onder toen de markt voor films in een periode van enkele jaren volledig instortte.
De doorbraak voor de digitale fotografie kwam kort na de eeuwwisseling. Dat wil niet zeggen dat er daarvoor al niet lang aan die digitalisering werd gewerkt. De CCD chip werd eind jaren ’60 door Boyle en Smith uitgevonden, iets waarvoor zij in 2009 de Nobelprijs ontvingen. Het was nota bene Kodak dat halverwege de jaren ‘70 als eerste een digitale camera uit één stuk maakte die je met zijn gewicht van zo’n 3,5 kilo min of meer draagbaar kon noemen. Vervolgens duurde het nog tot het 1981 voordat Sony op de markt kwam met de Mavica, de eerste echte, werkbare camera die niet meer met film werkte, maar met een CCD die voor videogebruik was gemaakt en die bestanden wegschreef naar 2.0” floppy-drives. De camera nam op in 570×490 pixels.
In de jaren daarna kwamen steeds meer fabrikanten met compacte, digitale camera’s. De resolutie werd langzaam hoger maar kon kwalitatief nog lang niet wedijveren met film. De camera’s vonden hun weg naar consumenten met een voorliefde voor de nieuwste technologie en naar professionele fotografen voor wie snelheid belangrijker was dan kwaliteit. Tot dat moment moesten fotojournalisten hun films nog ontwikkelen en afdrukken in doka’s die ze improviseerden in de badkamers van hun hotel, om de prints vervolgens via fixers, koeriers of stewardessen mee te geven naar de krant. Een alternatief waren de grote en zeer kostbare Hasselblad Dixel scanners die sommigen met zich meesjouwden. Ook daarvoor moest je nog eerst je films ontwikkelen om er achter te komen dat de scanner dienst weigerde of niet overweg kon met de gebrekkige telefoonlijn in een hotel in een ver buitenland. De kleine bestanden van de digitale compactcamera’s die direct verstuurd konden worden, waren perfect voor de snelle journalistieke wereld. Fotografen als Alex Majoli maakten in die tijd naam met reportages die met cameraatjes als de Olympus C4040 werden gemaakt.
Wie het geld had of dat kon krijgen van de uitgeverij, kocht in de jaren ‘90 overigens geen compacte camera van Sony, Olympus, Canon, Casio of andere gevierde merken uit die tijd, maar een van de camera’s die voortkwam uit de samenwerking van Kodak met Canon en Nikon. Frankencamera’s die bestonden uit een digitale achterwand, voeding en opslag van Kodak gecombineerd met een verbouwde body van Canon of Nikon. Met prijzen van ruim boven de 50.000 gulden alleen weggelegd voor de top van de journalistieke wereld die zich bezighield met de verslaglegging van de Olympische Spelen en andere belangrijke internationale gebeurtenissen. Die twee werelden, van de relatief goedkope compactcamera’s en de high end professionele modellen, werden in een paar jaar tijd bij elkaar gebracht.
Dit begon met de Nikon D1, de eerste professionele digitale camera die er niet meer als een hobbyproject uit zag en die voor veel professionals betaalbaar was met een prijs van zo’n 12.000 gulden in 1999. Met 2,6 megapixel en een flinke cropfactor viel er nog genoeg te verbeteren, maar het was wel degelijk een grote stap. Canon volgde twee jaar later met de 1D en nog een jaar later, in 2002 met de 1Ds, de eerste succesvolle full frame camera. De tweede grote doorbraak was de Canon 300D in 2003. Dit was de eerste digitale camera met verwisselbare objectieven voor minder dan 1000 euro. Hiermee werd digitale fotografie voor iedereen bereikbaar. In hoog tempo gingen veel fotografen over op het nieuwe medium. Na de eenmalige, hoge aanschafkosten voor de camera, hoefde je immers geen rolletjes meer te kopen en te laten afdrukken en verdiende het toestel zichzelf met iedere opname een beetje terug. Die voordelen golden dubbel voor professionals. Zij konden immers ook nog eens sneller en makkelijker aanleveren. In al die euforie werd vaak vergeten dat je als fotograaf veel tijd kwijtraakte aan nabewerking en opslag en dat je twee jaar later weer flink moest investeren in een nieuwe, betere body met nog meer pixels en snelheid, een betere gevoeligheid en minder ruis en later ook nog eens meer dynamisch bereik.
De digitale markt explodeerde. De Canon 5D verscheen in 2005 en bleek een betaalbaar en betrouwbaar werkpaard voor veel vakfotografen. De Mark II volgde in 2008, de Mark III in 2012 en de Mark IV in 2016. De Canon EOS 1D Mark IV en 1Ds Mark III versmolten in 2011 tot de 1Dx. Nikon verraste iedereen in 2012 met de Nikon D800, met een ongelooflijke 36 megapixel sensor. Ieder nieuw model leidde weer tot een golf van aankopen, zo groot waren de stappen die door de camera-industrie werden gezet.
Een stille evolutie?
Ondertussen waren ergens in een hoekje van dit digitale universum twee merken een stille evolutie begonnen, die misschien wel de volgende revolutie kan zijn. Panasonic en Olympus bouwden al enkele jaren digitale spiegelreflexcamera’s. Die waren om meerdere redenen bijzonder. Er werd geëxperimenteerd met meetzoeker vormgeving en elektronische zoekers en sommige modellen bezaten op dat moment unieke zaken als stofreductie met een vibrerende sensor. Die sensor was een voordeel en nadeel tegelijk. Beide merken maakten namelijk gebruik van een kleine Four Thirds sensor van 13x18mm. Hierdoor konden ze in theorie kleinere camera’s bouwen.
In de praktijk bleken de verschillen in afmetingen niet heel groot en kozen veel kopers toch voor de iets grotere APS-C sensoren. In 2008 introduceerden Panasonic en Olympus het Micro Four Thirds systeem. Met dezelfde sensor, maar zonder spiegel en optische zoeker. De spiegelloze systeemcamera was geboren. Panasonics eerste was de G1, met traditionele spiegelreflexvormgeving maar met een elektronische zoeker in plaats van een optische. Olympus volgde een half jaar later met de PEN EP-1, met een meetzoekervormgeving zonder elektronische zoeker. De camera’s waren kleiner en stiller dan spiegelreflexcamera’s maar konden niet wedijveren op het gebied van autofocus, scherpte van de zoeker en objectievenaanbod. Die nadelen werden wel met iedere generatie kleiner. Met de GH1 liet Panasonic zien dat spiegelloze camera’s, dankzij de elektronische zoeker, ook ideaal waren voor hybride gebruik.
Fujifilm en Sony volgden met spiegelloze systeemcamera’s in het APS-C formaat en langzaam groeide zowel het aanbod als de mogelijkheden. Een grote steen in de vijver was de komst van de full frame Sony A7 en A7R in 2013. Camera’s die dankzij niet aflatende innovaties binnen twee generaties geduchte concurrenten zijn geworden voor de professionele spiegelreflexmodellen van Canon en Nikon. Ook Canon en Nikon onderkennen inmiddels de voordelen van systeemcamera’s en hebben onlangs zelf hun eerste full frame modellen geïntroduceerd. Als we kijken naar welk gedeelte van hun stands de nieuwe systeemcamera’s op de Photokina 2018 innamen, verwachten ze er veel van.
De onverwachte komst van een vierde full frame systeemcamera platform in de vorm van de L-Alliance, bestaande uit Leica, Panasonic en Sigma, zorgt voor een interessant speelveld de komende jaren met veel keus en veel concurrentie. De tijd dat een spiegelloze camera vooral gekocht werd als minder goed, maar wel lekker compact alternatief voor de spiegelreflex is daarmee voorbij. Evenals de tijd dat je als professioneel fotograaf je keus voor een spiegelloos systeem moest verdedigen. De huidige systeemcamera’s zijn nu redelijk volwassen en bieden voordelen die niet of nauwelijks in spiegelreflexcamera’s zijn in te bouwen. Denk daarbij aan ingebouwde beeldstabilisatie, autofocuspunten over het hele beeldveld, fotograferen met 20 beelden per seconde, echt stille opnamestanden, een zoeker die de effecten van onder- en overbelichting, witbalans en gekozen beeldstijlen laat zien en waarmee je tijdens het filmen gebruik kan maken van focuspeaking en zebra’s. De lijst is moeiteloos nog veel langer te maken. De reeks met voordelen die de spiegelreflex daar tegenover kan zetten, wordt ieder jaar korter.
Delen is de toekomst
De grote vraag is niet of spiegelloze camera’s het fotografisch landschap gaan veranderen, maar wat er daarna nog achter de horizon ligt? Een eerste antwoord hierop is volgens een aantal zelfbenoemde experts al jaren: delen. Dat is niet alleen iets voor millennials die hun hele persoonlijke leven op social media willen zetten, maar ook voor professionals die gebruik willen of moeten maken van nieuwe mogelijkheden. Denk aan het uploaden van beelden naar Twitter tijdens congressen of persconferenties of het online zetten van bruidsfoto’s zodat iedereen ze tijdens het feest al kan zien. Op vrijwel iedere moderne camera is wifi inmiddels standaard. Maar wanneer we camera’s en smartphones vergelijken, dan zien we dat het delen van foto’s die genomen zijn met een aparte camera nog altijd een aantal stappen meer vergt dan wanneer je een plaatje met een smartphone schiet. Dit betekent niet alleen meer handelingen, maar ook het hanteren van meerdere apparaten. En dat maakt het soms net te onhandig.
De eerste camerafabrikant die dat echt succesvol oplost, heeft goud in handen. Samsung heeft het geprobeerd met een compactcamera met een Android interface. Maar het ontbrak het merk aan de wil om de lange adem op te brengen die nodig is om het als cameramerk te maken. Een nieuwe poging komt uit onverwachte hoek. Op Photokina 2018 liet Zeiss de ZX1 zien, een prototype van een nieuwe ‘compact’camera met vast 35mm f/2.0 objectief. Compact tussen aanhalingstekens omdat de camera ongeveer net zo groot is als een moderne spiegelreflex. De Zeiss ZX1 heeft wel een aantal bijzondere eigenschappen. Hij beschikt over een vast geheugen van 512 Gb, een groot scherm waarop je beelden kan bewerken in Lightroom CC en je kunt bestanden direct uploaden naar een aantal sites. Hoe goed dit werkt, zal moeten blijken wanneer de camera daadwerkelijk beschikbaar komt. Maar het zou zo maar kunnen dat de ZX1 over tien jaar de camera blijkt te zijn geweest waarmee de volgende revolutie begon.
Een tweede antwoord op de vraag wat de toekomst zal brengen is een mogelijk verdergaande samensmelting van video en fotografie. Steeds meer spiegelloze camera’s kunnen inmiddels in volle resolutie en in raw fotograferen met de tot voor kort ondenkbare snelheid van 20 beelden per seconde. Tel er daar nog 4 bij op en dan praten we echt over filmen met een fototoestel. In 24 megapixel en raw. De meeste camera’s houden dat in raw niet lang vol, maar wellicht wordt ook dat probleem in de toekomst opgelost. Dan wordt het uitzoeken van een goede portretfoto een kwestie van scrubben langs de tijdlijn. De 4K fotomogelijkheden in de Panasonic camera’s laten zien welke kant dat op kan gaan. Natuurlijk is een goede foto iets anders dan een filmshot en in hoeverre die nieuwe mogelijkheid de beeldtaal zal gaan beïnvloeden is onduidelijk, maar dat er tegen die tijd beeldmakers zullen opstaan die er op een bijzondere manier gebruik van gaan maken, is zeker.
Die steeds grotere snelheid opent nog meer deuren. Denk aan zaken als razendsnelle focusstacking waardoor het mogelijk wordt om achteraf te bepalen waar het scherptevlak moet liggen. Dat is niet alleen handig bij macro, maar ook voor storytelling. In twee beelden kun je zo de aandacht verleggen van de ene persoon naar de andere. Er staat ons, kortom, dus nog heel wat te wachten. Wie daar onrustig van wordt, moet maar bedenken dat de camera’s die we op dit moment hebben al ontzettend goed zijn, beter dan ooit tevoren.