Martin Roemers: Relics of the Cold War
Vanaf 18 januari 2020 laat Museum de Fundatie de fotoserie Relics of the Cold War zien. Martin Roemers (1962) fotografeerde tussen 1998 en 2009 de in verval geraakte fysieke resten van de Koude Oorlog, vanuit de gedachte dat die grimmige periode voorgoed geschiedenis zou zijn. De serie krijgt een beangstigende actualiteit nu de oude tegenstellingen weer lijken te herleven. De expositie gaat weer open op 1 april en zal nog te zien zijn tot 5 mei.
De Koude Oorlog is voorbij maar de overblijfselen ervan zijn nog volop aanwezig. Vier decennia lang verdeelde het IJzeren Gordijn de landen van Europa in Oost en West. De wapenwedloop werd ontketend, atoomschuilkelders werden gebouwd, en iedereen bereidde zich voor op het ergste. Fotograaf Martin Roemers, winnaar van twee World Press Photo Awards (in 2006 met The Never-Ending War en in 2011 met Metropolis), zocht elf jaar lang (van 1998 tot 2009) naar de tekenen van deze periode. Hij reisde door de landen van voormalige vijanden: Rusland, Polen, Tsjechië, Oekraïne, Letland, Litouwen, Duitsland, Groot-Brittannië, Nederland en België. Het resultaat is de serie Relics of the Cold War.
De foto’s gaan over de voorbereidingen voor een Derde Wereldoorlog. De sporen van deze nucleaire oorlog, die nooit gevoerd is, zijn nog altijd zichtbaar in het landschap. Roemers verkende en documenteerde verlaten bunkers, ondergrondse tunnels, oude kazernes, raketafvuurinstallaties en roestende tanks. Roemers voert zijn objecten op als verstilde monumenten van een voorbij tijdperk. Als je met de ogen van vandaag naar deze relieken kijkt zijn de paranoia en agressie van destijds nog voelbaar. Relics of the Cold War dient als herinnering aan hoe het was en hoe het weer zou kunnen worden: twee tegenstanders bouwen dezelfde verdedigingswerken vanuit hetzelfde wantrouwen en dezelfde angst.
Pf sprak Martin Roemers in 2017 over zijn werk. Hier onder kun je het artikel uit Pf #5 van 2017 lezen.
Van fotojournalist tot conceptueel fotograaf
door Pieter van Leeuwen
Martin Roemers startte als fotojournalist. Een specialisme waarin je van te voren vaak niet goed weet hoe een foto er uit komt te zien. Licht compositie, kleur en andere vormelementen worden gestuurd door de situatie ter plekke. Met een ruim palet aan vormgevingsvaardigheden en een goed improvisatievermogen maak je er daar het beste van.
Martin Roemers houdt zich de laatste tien jaar voltijds bezig met conceptueel werk. De werkwijze is omgedraaid. Voor hij gaat fotograferen ligt de vorm al vast. Dat gaat niet meer met snelle beslissingen maar door zorgvuldig previsualiseren en een lang broedproces. Die omslag van een losse naar een vaste vormgeving ging niet in een stap. Naast het volbloed journalistieke werk voor kranten, tijdschriften en beeldbanken voltooide Roemers een reeks projecten die de overgang illustreert. Zijn afstudeerproject begin jaren ’90 aan de AKI ging over de laatste productiedagen van de Trabant. Een traditioneel document in klassiek zwartwit en met groothoek,. We zien overzichten, actiefoto’s en portretten met voor iedere situatie passende composities. In 2002 maakte hij voor het Legermuseum ongeveer op de zelfde manier een serie over de activiteiten van Nederlandse militairen in Kabul. Terzijde schoot hij een portrettenserie van soldaten volgens een plaatselijk procedé. Die serie ging een eigen leven leiden. In ‘The Never-Ending War’ worden documentaire foto’s van tweede wereldoorlogherdenkingen gecombineerd met frontaal geschoten zwartwitportretten van veteranen.
In ‘Relics of the Cold War’ fotografeert Roemers met een archeologenoog overblijfselen van de Koude Oorlog. Bouwwerken werden als het kan symmetrisch en met veel diepte gelijkvormig vastgelegd, maar niet ieder onderwerp liet dat toe, en dan werden andere composities gebruikt.
Uiteindelijk gaat het roer echt om. In ‘The Eyes of War’ zien we allemaal in dezelfde vorm gegoten portretten van oorlogslachtoffers. Frontaal, zwartwit, van dichtbij, met grote nadruk op de ogen en zo gedrukt dat je hun oude huid bijna kunt voelen. In zijn laatste project, ‘Metropolis, zien we stadsgezichten met lange sluitertijden en vanuit een hoog standpunt vastgelegd.
Met het loslaten van de klassieke documentairevorm verloor en won Roemers wat. Zo kun je door steeds van vormgevingsstrategie te wisselen veel over je onderwerp laten zien en er breed over informeren. Daar staat tegenover dat zijn foto’s van nu meer als statement werken. Ze krijgen daarmee een andere functie in de wereld. Zo hebben de portretten van de oorlogsveteranen en slachtoffers een rol bij oorlogsherdenkingen en verwerking gekregen. Kranten, tijdschriften en beeldbanken bewegen naar de achtergrond en kunst en historische musea, galeries en fotoverzamelaars komen naar voren.
Moest Roemers voor zijn vroegere werk goed kunnen improviseren, nu is het previsualiseren. We nemen de portretten van ‘The Never-Ending War” als voorbeeld. Bij het previsualiseren zie je van te voren de resultaten in gedachte. Probleem daarbij is dat er vaak losse eindjes zijn die je verbeelding niet prijsgeeft. Het was al snel duidelijk dat de veteranen in donker zwartwit en tegen een zwarte achtergrond moesten worden vastgelegd. En ook dat de portretten min of meer statisch, symmetrisch en frontaal zouden zijn. Maar hoe ze moesten worden belicht en gekaderd bleef vaag. Roemers experimenteerde met daglicht en kunstlicht. Kunstlicht kun je herhalen waardoor het in een serie steeds hetzelfde oogt, je kunt het bovendien goed sturen wat helpt bij het goed zichtbaar maken van de ogen. Maar het bleek te glad, dus het werd toch daglicht. Tijdens de herdenkingen droegen sommige veteranen medailles en uniformen. Die kun je laten zien waarbij ze helpen het verhaal te vertellen. Maar ze leiden af van de doorleefde gezichten. Ook foto’s van dichterbij gemaakt zonder medailles en uniformen hadden niet de kracht van het beeld in het hoofd. Het duurde maanden om de missing link te vinden. Tijd waarin niet kon worden verder gewerkt. Uiteindelijk viel het kwartje. Nog dichterbij. Dat bleek de nadruk op details, de spanning en de directheid te geven die het geestelijk beeld had maar het echte nog niet.