Richtlijn Kunstenaarshonoraria is geen wet
Op 1 januari 2017 trad de ‘Richtlijn Kunstenaarshonoraria’ in werking. Deze richtlijn is in het leven geroepen om beeldend kunstenaars – onder voorwaarden – te belonen voor hun werk ten behoeve van tentoonstellingen en andere presentaties.
De richtlijn is bedoeld om een handreiking te zijn aan zowel beeldend kunstenaars als instellingen en musea. Iedereen die werkzaam is binnen de beeldende kunst kan gebruikmaken van de mogelijkheden die de richtlijn biedt. Dit geldt niet alleen voor beeldend kunstenaars – dus ook voor fotografen – ook instellingen en opdrachtgevers kunnen er gebruik van maken.
Redenen om de richtlijn in het leven te roepen was de constatering dat de huidige wijze van honorering vaak te weinig professioneel is en dat de onderhandelingspositie van kunstenaars zwak is. Daarnaast was de conclusie van de Sociaal Economische Raad en Raad voor Cultuur dat de inkomenspositie van werkenden in de culturele sector zorgelijk is ook een reden voor het instellen van de richtlijn.
Een doelstelling moet zijn dat door het professionaliseren van de contractpraktijk het gesprek over een redelijke beloning een regulier onderdeel wordt van de begroting van tentoonstellingen en andere presentaties zonder verkoopdoel.
Voorwaarden richtlijn
In de praktijk komt de richtlijn er op neer dat er een indicatie wordt gegeven wat een redelijk honorarium is voor een kunstenaar die exposeert. Wel zijn er voorwaarden. Zo omschrijft het onderdeel ‘Definities’ van de richtlijn een kunstinstelling als een in Nederland gevestigde publiekstoegankelijke organisatie van beeldende kunst en/of erfgoed die hedendaagse beeldende kunst tentoonstelt en het presenteren daarvan ‘zonder verkoopdoel’ als kernactiviteit heeft. Dit sluit galeries dus uit.
Voor ‘beeldende kunst’ is er een brede definitie. Niet alleen teken-, schilder- en grafische kunsten vallen hieronder. Er is nog een hele waslijst aan uitingen. Fotografie wordt hierin apart genoemd.
De werking van de richtlijn legt een zwaar accent op ‘nieuw werk’. Hierbij gaat het om werk dat in opdracht of op verzoek van de kunstinstelling is ontwikkeld en/of door de curator geselecteerd werk van de kunstenaar dat nog niet eerder in een publiek toegankelijke tentoonstelling is gepresenteerd. Voor de categorieën ‘bestaand werk’ en ‘aanpassing bestaand werk’ zijn de honoraria beduidend lager.
Richtlijn is geen wet
Een ‘online calculator’ helpt de kunstenaar en de instelling om tot een redelijk honorarium te komen. Toch blijft het vaststellen van het honorarium een zaak tussen de kunstenaar en de instelling. Het is geen ‘wet’ waar de kunstenaar zich op kan beroepen. Kunstenaar en instelling dienen het met elkaar eens te worden. Om de ‘deal’ te versoepelen kan de overheid bijdragen: Minister Bussemaker heeft bij de introductie van de richtlijn 600.000 euro ter beschikking gesteld voor een tegemoetkoming in de kosten van een honorarium. Hiervoor kan een aanvraag bij het Mondriaanfonds worden gedaan.
Meer dan vijfentwintig musea en andere kunstinstellingen hebben het convenant over de kunstenaarshonoraria ondertekend. Hieronder zijn het Van Gogh Museum, Krõller-Muler en het Bonnefanten Museum. Drie belangrijke musea ondertekenden het convenant niet: Het Stedelijk Museum in Amsterdam, Boijmans van Beuningen in Rotterdam en De Fundatie in Zwolle. Ook de Museumvereniging stelt zich kritisch op.
Voordat de richtlijn van kracht werd, betaalden de ‘nette’ musea ook al faire hang- en staangeld vergoedingen voor de bij hun exposerende kunstenaars. Daarbij werden ook materiële en immateriële bijdragen betrokken zoals publicaties, aankopen en publiciteit. Over het betrekken van dit soort zaken zegt de richtlijn niet veel.
Mogelijke gevolgen
Het zal interessant zijn om te zien welke gevolgen de richtlijn zal hebben. Niet alleen voor de inkomenspositie van kunstenaars en fotografen, maar ook voor het te exposeren kunstaanbod. Voor de ‘nette’ musea – die toch al honoraria betaalden – is de zes ton van Bussemaker een leuk extra potje om in te graaien. Interessant wordt het pas als ook de niet echt 100% museale ‘in Nederland gevestigde publiekstoegankelijke organisaties die hedendaagse beeldende kunst tentoonstellen’ het spelletje mee gaan spelen. Hoe zwaar weegt het begrip ‘kernactiveit’ dan als het om ‘presenteren van beeldende kunst zonder verkoopdoel’ gaat? Het zou leuk zijn als ook expositieruimten buiten het museale circuit – met steun van het Mondriaanfonds – hier aan mee kunnen doen. Kunstenaars en fotografen die een redelijke vergoeding krijgen, zullen dan vaker met hun werk kunnen en willen exposeren.
www.kunstenaarshonorarium.nl