terug

Geschiedenis: Roger Fenton

Als extra service aan onze lezers bieden wij exclusief onze serie Geschiedenis aan zoals die is gepubliceerd in Pf in het afgelopen jaar. Hierbij Deel 1: Roger Fenton, The valley of the shadow of death.

door Pieter van Leeuwen

Fenton, Roger, 1819-1869, photographer, The valley of the shadow of death, Dirt road in ravine scattered with cannonballs. Crimean War, 1853-1856, Salted paper prints–1850-1860.Library of Congress

 

Wie naar deze plaat uit 1855 kijkt, ziet vooral leegte. We zien een mensenloos, gebouwenloos, dierenloos en bomenloos landschap. We zijn een hoger prikkelniveau gewend. Nu, maar waarschijnlijk ook toen. Zowel de landschapsschilderijen als de reisfoto’s van toen laten meer zien. De foto komt onevenwichtig leeg over. Een leegte die we accepteren van een landschap op een andere planeet geschoten. Bij een snelle blik is de gemiddelde kijker hier direct mee klaar. Maar kijk je onthaast, dan geeft deze foto wat prijs. Die bolletjes op het pad en in de greppel zijn geen bloemkolen maar kanonskogels. We kijken naar een foto van een plek waar zwaar gevochten is. Hierdoor hopt deze foto naar een ander genre. Van landschaps- of reisfotografie naar oorlogsfotografie.

Roger Fenton maakte deze foto tijdens de Krimoorlog (1853-1856) en schoot daarmee een van de eerste oorlogsfoto’s. Als vroege oorlogsfotograaf portretteerde Fenton ook soldaten in de kampen, vooral officieren, en legde hij oorlogsmaterieel vast. De oorlogshandelingen zelf krijg je niet te zien. Logisch, want hij werkte met een logge platencamera met statief vanwege de onpraktisch lange sluitertijden. Er reisde een doka in een koets mee om de 14×18 inch glasplaatnegatieven zo snel mogelijk te ontwikkelen. Kortom, het was een heel project om een foto te maken. Men was destijds niet beter gewend. Een brand kreeg je ook niet te zien, hoogstens een ruïne achteraf. De leemte vulde men in de kranten met etsen.

Niet de moord maar het lijk

In ons hoofd kunnen we Fentons foto prima afmaken. Op het pad vond mogelijk een troepenbeweging plaats die ter plekke in een hinderlaag liep waarna een barrage van kanonsvuur volgde. Mogelijk is destijds zelfs precies beschreven wat aan deze foto vooraf ging. Het punt is dat de foto het niet laat zien. Vandaag de dag zien we nog steeds heel veel foto’s waarin noodgedwongen de kern mist. Er is van alles gebeurd. Snellere films, kleinere en handigere camera’s, het blijkt allemaal niet genoeg. We hebben geen foto’s van het neerschieten van de MH17, maar kijken naar de smeulende resten achteraf. Hetzelfde geld voor de moord op Theo van Gogh, we zien niet de moord maar het lijk, en dat is al bijzonder. De foto is niet door een journalist, maar door een telefoonbezitter gemaakt.

Het zijn twee voorbeelden van een zich aldoor herhalend falen. Zelfs de alomaanwezigheid van camera’s blijkt niet te kunnen voorkomen dat relevante zaken niet gefotografeerd worden. Om heel veel voor de hand liggende redenen zijn we nog steeds vaak niet op het juiste moment op de juiste plaats met onze camera’s. Voor de kijker nu is dat nog bijna net zo vanzelfsprekend als in 1855. Al hadden we in Fentons situatie met de techniek van nu heel misschien vanuit de lucht een afstandelijke infraroodopname van een ontploffing geschoten.

Invulbeeldtaal

Er niet op het juiste moment kunnen zijn om de juiste plaat te schieten heeft ons ertoe gebracht dat we een uitgebreide invulbeeldtaal hebben ontwikkeld voor als we weer eens wat missen. Een hoop bodybags staat voor oorlogsgeweld of een ramp. Een hoop teddyberen met briefjes voor een ongeluk of misdrijf met kinderen. Een hoop voetballers voor een doelpunt. Het zijn rebussen die we zo vaak hebben opgelost dat ontcijferen niet meer nodig is. En moet dat eens een keer wél, dan is er altijd wel een onderschrift, kop of artikel of andere foto die ons bij de les brengt. Als dat al nodig is, want in een deel van de gevallen is het logische verband tussen wat je wel en niet ziet al genoeg. Hoe die invulbeeldtaal zich ontwikkeld zie je bijvoorbeeld aan de foto’s rond de aardbevingen in Groningen. Van de aardbevingen zelf bestaat geen enkel plaatje. We worden ernaar verwezen via gestutte gebouwen, scheuren in muren, boze Groningers, en eventueel een jaknikker of een grafiek uit een seismograaf. Ben je als fotograaf, beeldredacteur of kunstenaar goed in associëren, dan voeg je iets nieuws aan dit rijtje toe.

We laten met onze invulstrategie ook dingen zien die niet zijn te fotograferen. Zo staat een magere ijsbeer op een afgebroken ijsplaat vandaag de dag voor de opwarming van de aarde. We gebruiken foto’s van advocatenuniformen, houten hamers en weegschalen voor het recht. Volle asbakken, lege wijnflessen en junks met injecienaalden staan voor verslaving. In een steeds meer op beeld ingestelde mediacultuur moet er altijd een plaatje bij een praatje, en heel veel van die praatjes gaan over zaken die je niet kunt zien. Abstracties die we met woorden makkelijk kunnen tackelen, maar met beelden niet. Ook hier geldt weer: wie bedreven is in het associëren is beeldkoning. We leven in een wereld waarin we graag geprikkeld worden. Na een tijdje zijn we een visualisering zat en nemen er afstand van onder de noemer cliché. Dan vraagt men vervolgens om een nieuwe. Zo leven we zelfs met onze beeldconsumptie in een wegwerpmaatschappij.

Echtheidsgevoel

Fentons foto’s van de Krimoorlog kwamen een jaar na dato onder de ogen van het publiek. Men zegt dat ze lauw zijn ontvangen. Misschien door de leegte die in een tijd van volle schilderijen armoedig overkwam. Misschien omdat hij een onbegrepen pionier van een vrijwel nieuwe oorlogsplatenbeeldtaal was. Tot dan toe kon je het moment suprême van oorlogshandelingen tot in het detail getroffen op schilderijen en tekeningen zien. Met de fotografie was het terug bij af. Daar stond een soort echtheidsgevoel tegenover die schilderijen en tekeningen door de tussenkomst van handen met penselen en potloden niet konden leveren. Zelfs ondanks het vermoeden dat kanonskogels naar opvallende plakken op de weg zijn teruggerold, voelt de foto échter dan men gewend was. Je kon een plek op duizenden kilometers afstand bekijken alsof je er stond. Toen nog een duizelingwekkend idee.

Trek je dat door, dan hadden stervende soldaten op dergelijke foto’s bij veel kijkers een overdosis aan echtheid veroorzaakt. Met gevoelens van walging en op de lange duur mogelijk afstomping als resultaat. Niet alleen toen, maar ook nu. Die onbeholpen fotografie kwam eigenlijk wel goed uit. Fenton was zelfs door de Britse overheid gevraagd het voor het thuisfront niet te onbehaaglijk te laten ogen. Had hij het gevecht kunnen fotograferen dat had hij het waarschijnlijk toch niet gedaan. We mogen blij zijn dat invulbeeldtaal bestaat.